Bazaars columnist Fen Verstappen gaat de komende tijd op zoek naar de beste route richting ouderdom. Hoe doe je dat, ouder worden, in een tijd dat de cosmetische opties je om de oren vliegen.

De weg naar ouderdom

Het was twee uur ’s nachts en ik lag wakker, voor de zoveelste keer. Al maanden sukkelde ik met een pijnlijke golfarm – het gevolg van een hoop fanatieke boksklasjes, de sport waar ik op mijn 35e eindelijk verslaafd aan was geraakt, na een jeugd vol sloffende hockeywedstrijden en een studietijd vol ongebruikte fitnessabonnementen. Twee uur ’s nachts was het dus, en dan die zeurende, pijnlijke arm. Zestien weken duurde het nu al, het ging maar niet over, en omdat de nacht het fatalisme nu eenmaal ongenadig aanwakkerde, kon ik haar niet tegenhouden: de gedachte dat het blijkbaar was begonnen, het lichamelijk aftakelen. Mijn blokjesbuik zou opdrogen, mijn sterke armen zouden verslappen, de kreupele hinkelbaan richting fysiek verval was blijkbaar op mijn 41e al ingezet. Ik stapte uit bed, overdreven behoedzaam om mijn arm niet te veel te belasten, en liep naar beneden om op de bank te gaan lezen – Nussbaum natuurlijk.

Martha Nussbaum is niet zomaar een filosoof: ze leeft nog, dat doen niet veel populaire filosofen haar na. Ze is vrouw (een tragische uitzonderlijkheid). En ze rende tot voor kort halve marathons (ze is 76 jaar). In 2017 publiceerde ze een boek over ouder worden vol essays die, net als de halve marathons, een hoopvol perspectief bieden op de jaren na je veertigste. ‘The pervasive feeling that capability losses in aging are just “natural” is a huge impediment to the debate we badly need,’ schrijft ze in dat boek. Daarmee bedoelt ze dat we helemaal niet bang zouden moeten zijn dat ons met het ouder worden per definitie fysiek verval te wachten staat. Dat dat idee van een beperkte oude dag een stereotiep beeld van ouderdom is, een beeld dat we met z’n allen internaliseren en waar we vervolgens onterecht naar gaan leven.

Ik had geen talent voor hockey, als kind. Ik rende te langzaam, mijn techniek was niet gericht genoeg. Hoe vaker mijn omgeving dit benoemde, al begon te lachen als ik in de buurt van een bal kwam, hoe meer ik dit oordeel opvatte als een voorspelling. Ik zou nooit goed in sport zijn, mijn lijf leende zich niet voor dit soort zaken. Pas nadat ik kinderen had gebaard – en daardoor wist dat ik fysiek tot bijna alles in staat was – durfde ik de gang naar de boksschool te maken. ‘There is no such thing as a template in nature of the 68-year old woman,’ schrijft Nussbaum. We moeten ons actief verzetten tegen het idee dat ouderdom vanzelfsprekend achteruitgang betekent. Laat je geen alzheimer aanpraten, als je een paar keer wat vergeten bent. Laat je niet zomaar in het slappe sportklasje indelen, als je denkt dat je nog tot grote sportieve prestaties in staat bent. Er bestaat niet zoiets als een oude dag, stelt Nussbaum. Het enige dat vaststaat is dat je lijf vanaf je geboorte iedere dag wat ouder wordt. ’s Nachts in bed lijken kleine dingen onoverkomelijk, maar zittend op de bank kunnen gedachten gelukkig kantelen. Mijn arm zou herstellen. En later zou ik bokskampioen worden.