'Lief doen', zegt dat man des huizes me wel eens (of eigenlijk best vaak, nu ik erover nadenk) als ik weer eens tierend uit mijn dak ga, vaak om niets. Twee woorden die me eigenlijk direct tot bedaren brengen. Twee woorden ook  die ik, zo merk ik, de laatste tijd steeds vaker hardop zou willen zeggen. In de tram. Op straat. In de winkel. Waar dan ook.

Een voorbeeld: zittend in het gras van het Museumplein, was daar ineens een ijselijke gil. In de verte sprong een tiener hysterisch op, als door een wesp gestoken. Was ze door een wesp gestoken? Nee. Er liep een zwerver langs. Zachtjes mompelend in zichzelf kwam hij naast haar staan, graaiend in de vuilnisbak naast haar bankje. De man werd vervolgens door haar en haar groepje nageschreeuwd, uitgejouwd, achtervolgd. En ik? Ik deed niets. Ik keek er van een afstandje naar, vol afschuw. Achteraf kwamen er woorden, maar geen daden. Zwak, inderdaad, maar vooral: wat had die man gedaan om zo bejegend te worden? Alsof hij zelf heeft gekozen voor dit leven op straat. Het is een mens, wiens leven vast anders was gelopen dan van tevoren bedacht. Die behandel je niet zo. Lief doen.

De één kijkt nog norser voor zich uit dan de ander.

Voorbeeld twee: Zaterdagochtend, bij de poelier. Een meiske van pak 'm beet 7 jaar staat vrolijk voor de kar met zakken vol gegrilde kippetjes. Dochter van de eigenaresse, vermoed ik. Vrolijk spreekt ze iedereen die het winkelcentrum binnen komt lopen aan: 'Wilt u 10 kippetjes voor 5 euro?' klinkt het achterelkaar. Ik sta ze net af te rekenen, en kijk naar de reacties van de voorbijgangers. De één kijkt nog norser voor zich uit dan de ander. Een enkeling schudt stuurs het hoofd. In de paar minuten dat ik daar sta, neemt slechts één iemand de moeite met een vriendelijk knikje te bedanken voor het aanbod. Het meisje blijft vrolijk haar aanbod opdreunen, laat zich niet weerhouden. Zo goed als niemand die überhaupt of op een normale manier reageert. Lief doen.

En zo zijn er nog veel meer voorbeelden. Iemand die dwars door je heen loopt in de trein. Weggeduwd worden in het gangpad van de supermarkt. Geen mens die gedag zegt tegen elkaar. Maar ook even de hand in eigen boezem steken: snauwen tegen degene die het dichtst bij je staat. Zelf ook geen gedag zeggen.

We weten vooral de dingen die niet goed gaan te benoemen.

We lijken vooral de dingen die slecht zijn te kunnen benoemen. We weten vooral de dingen die niet goed gaan hardop te zeggen. Complimenten zijn zo schaars als water in de Sahara. We rennen van afspraak naar afspraak, waar we de dingen benoemen die niet goed zijn gegaan, of in ieder geval beter moeten. Op welk moment in dit leven zijn we opgehouden met lief zijn? Voor elkaar, voor onszelf?

Sinds ik steeds die twee woorden in mezelf herhaal, bén ik liever. De trambestuurder en buschauffeur werden altijd al begroet, maar nu bedank ik ze ook, ze hebben me immers gebracht waar ik moet zijn. Als iemand dwars door me heen loopt, probeer ik niet geïrriteerd te raken, maar lief te glimlachen. Dat de één niet lief doet, hoeft immers niet te betekenen dat ik ook zo hoef te doen.

Sinds ik steeds die twee woorden in mezelf herhaal, bén ik liever.

Lief doen, klinkt het steeds meer in mijn hoofd, en ik probeer er steeds vaker naar te handelen. Zullen we dat allemaal omarmen? Lief doen!