Ik heb geen idee hoe hij heet, maar ik vermoed dat het iets is in de trant van Herbert, Tony of Horst. Het enige wat ik zeker weet is dat hij Duits is en dat hij van muziek houdt. En dat hij in 'mijn' Utrechtse stationsfietsenstalling werkt, want daar ken ik hem van.

Ik kan me niet eens meer herinneren wanneer hij daar voor het eerst opdook, maar langer dan een maand of tien zal het niet wezen. Daarvoor zat er jarenlang een stikchagrijnige vent met een grijze druipsnor die achter het bureau mokkend zijn magnetronhap murw prakte als ik mijn fiets kwam ophalen. Daarna was er een soort eeuwige student, een vriendelijke kettingroker met donkere krullen.

En nu dus de Duitser Zonder Naam.

Hij moet me voor het eerst opgevallen zijn toen ik bij het binnenwandelen van de stationsfietsenstalling 's avonds laat knetterhard een nummer van Engelbert Humperdinck hoorde. Ik kreeg daar op slag een goed humeur van, als liefhebber van vergeten chansonniers, stokoude crooners en verkreukte charmezangers. Ik keek bij het verlaten van de stalling welke medewerker er in het glazen hokje zat, en zag dat er een nieuwe was. Eentje met pretoogjes, spierwit haar en een spierwitte snor.

'Hij heeft jetzt een relatie met die ex-Frau von Elvis'

De eerstvolgende keer, het was ook nu weer laat, klonk daar weer een hit van Humperdinck. 'Engelbert!' zei ik opgetogen in zijn richting bij het verlaten van de stalling. 'Sie kennen Hem!' zei de witte snor, en ik meende behalve een hoofdletter H en een zwaar Duits accent ook een stukje bewondering voor die herkenning te horen.

De volgende keer draaide hij Tom Jones, en toen ik ook die herkende, en de keer daarna in één keer Pavarotti goed raadde, raakten we aan de praat. Veel had het niet om het lijf, maar ik begreep al wel snel dat hij een enorme fan was van Humperdinck ('Zijn Frau heeft Alzheimer') en dat er dan heel lang niks kwam, en dan Tom Jones ('Hij heeft jetzt een relatie met die ex-Frau von Elvis'). En dan daarna komt ergens Pavarotti. 'Hij ist gestorben,' zei het mannetje, maar dat wist ik wèl al.

De keren dat ik op een christelijk tijdstip de fiets naar huis nam was er geen muziek en geen gesprekje. Maar de eerstvolgende keer dat de draaideur naar de stalling dicht was en ik buiten om en langs zijn bureautje naar mijn fiets moest, stond hij klaar met wat foto's die ik mocht bekijken. Ik zag naast een jonge Engelbert Humperdinck ook een glunderende jongeman met pretoogjes, bruin haar en een bruine snor. Het fietsenstallingsmannetje in zijn jonge jaren. Hij had zijn idool ontmoet, ooit, bij een optreden.

Zo rond die tijd kreeg de fietsenstalling een make-over. Het mannetje kreeg een echte desk, met een strak eigeel werkblad en een mobiele pinautomaat. En een donkerblauwe sweater met in het wit het woord 'fietsenstalling' en een afbeelding van een fiets. Hij stond trots daarin achter zijn desk toen ik mijn hoofd liep te breken over welke zanger ik nou toch weer hoorde. Het leek me een hele vroege Tom Jones, of een stokoude illegale opname van Humperdinck. De kwaliteit was niet al te best, de stem klonk wat vreemd. Niet slecht, maar gek genoeg precies tússen Engelbert en Tom in.

'Wie hoort u jetzt?' vroeg het mannetje olijk.

'Lastig,' zei ik. 'Tom Jones, lang geleden?' 'Nee,' lachte het mannetje ondeugend. 'Ik ben het zelf!!' En toen vertelde hij dat hij ook zelf zong, en ooit een cd had opgenomen, in een echte studio.

Dat was zijn finest hour geweest, leek me zo.

'Nog eben en het is hier echt uitgestorben. Dan kan ik lekker oefenen. Die akoesjtiek ist hier viel besser nog als in die studio!'

Sinds kort moet iedere fietser zijn fiets in- en uitchecken. Het uitchecken moet aan de desk bij de fietsenstallingsmedewerker, waardoor ik nu elke werkdag oog in oog sta met de Duitser Zonder Naam. Soms moet ik wachten, want hij maakt met iedereen een praatje, en ik zie aan mijn medefietsers dat ze er net zoveel schik in hebben als ik.

Als ik aan de beurt ben vraagt het mannetje me steeds of ik weer 'lekker naar Haus' ga, waarop ik elke avond ja zeg. Laatst vroeg hij knikkend naar mijn iPhone-oortjes wat ik zelf luisterde, waarop ik een beetje betrapt zei: Celine Dion (in het Frans, hoor, ja sorry, ik had een zware dag gehad). 'Ach so,' zei hij hoofdschuddend, 'die hoor ik niet so gerne.'

Toen ik afgelopen vrijdag weer wat later was, Please release me hoorde schetteren en een opengeklapte cd-hoes van Humperdinck zag liggen, vroeg ik of ik een foto mocht maken. Hij verklapte dat dit zijn lievelings-cd was, en zei toen opgetogen: 'Nog eben en het is hier echt uitgestorben. Dan kan ik lekker oefenen. Die akoesjtiek ist hier viel besser nog als in die studio!'

Hij zei niet gewoon: zingen, nee, hij zei: oefenen. En dat vond ik een prachtig verschil. Ik zag hoe trots hij was, op zijn fijne baan in die opgeknapte fietsenstalling met die gele desk en die professionele sweater, waar de mensen graag praatjes met hem maken en het harder en mooier galmt dan in welke badkamer ook. Ik hoop vurig dat ik hem ooit live hoor zingen.

Tevredenheid, het bestaat nog. Mensen met hartstochtelijk beleden hobby's, ze zijn er nog. Ooit leerde mijn vader me een oude Duitse wijsheid: 'Wo man singt, laß dich ruhig nieder, böse Menschen haben keine Lieder.' En verdraaid, zo is het maar net.

Cécile verbaast zich vaker. Over het lievelingspak van Kathalijne Buitenweg bijvoorbeeld. En over Hotter Than My Daughter.